Het vriest en dan ontdooien de meeste Friezen. Ook bij mij gaat het kriebelen. Ik leerde (lang geleden) drie nieuwe sporten in Friesland. Schaatsen, zeilen en kaatsen.
In Wyns heb ik leren schaatsen op de Dokkummer Ee, eerst op ‘houtjes’ geleend van buurman Jan Kwast. De houtjes werden na een paar dagen ingeruild voor ‘lage Noren’. Ik heb het hele elfsteden-parcours geschaatst. Niet in één keer hoor. Dat deed ik in drie of vier kortere etappes in de 80’er jaren.
Duco en Marjolijn hebben me leren zeilen in een houten bm’er. Een 16 kwadraat. Bm staat voor ‘Bergumer meer.’ Burgum (in Fryslân), de plaats waar gisteren (woensdag) de eerste marathon op natuurijs werd gereden.
De meeste meelezers hier zullen de bovenstaande foto niet onmiddellijk kunnen duiden (denk ik). Zo’n ding heet ‘een telegraaf’. Het is het traditionele scorebord bij een kaatswedstrijd. In Wyns heb ik leren kaatsen en één keer maakte ik deel uit van het koningspartuur. Zeg ik bijna veertig jaar later met trots. Hahaha.
Ik heb geen schaatsen meer. (*) Ik zou er dus nieuwe moeten kopen. Laat ik dat maar niet doen oude man .. een klein denkbeeldig snikje. Welke bijzondere sporten hebben jullie wel eens beoefend?
(*) Ook geen kaatshandschoen meer en ook geen voetbalschoenen meer. Geen tennisracket, geen racefiets en ook geen zeilboot meer … euh dat laatste heb ik nooit gehad. Grapje.
Ik hou van reisblogs, van reisboeken, van reisverhalen. En ze worden nog boeiender als je de reizigers persoonlijk kent. Zo volg ik de belevenissen van Duco en Marjolijn via Polarsteps. Wij kennen elkaar al ruim veertig jaar. Marjolijn was een studiegenoot op de Akademie voor Ekspressie en Kommunicatie (AVEK) in Leeuwarden. We werden al heel gauw goede vrienden. Zij pasten op onze jongste zoon als wij naar Spaanse les gingen. Zij stalden hun zeilboot tijdens de winter in onze schuur in Wyns. Ze leerden mij zeilen in een bm’er op Friese wateren. Zeil-kampeer-weekenden in de Biesbosch. We speelden eindeloos veel uren bordspellen. ‘Duin’ was ons favoriete spel. We lazen heel veel dezelfde boeken. We gingen samen weekendjes naar de Ardennen. We zochten hen op in Portugal toen zij daar woonden en werkten. Dit lijstje kan ik nog veel langer maken maar dat is saai voor anderen.
Ik zag hen voor het laatst in levende lijve eind mei van dit jaar. Ik bezocht Duco en Marjolijn net voor hun vertrek. Hun huis in Breda was zo goed als leeg. Nog een paar campingstoeltjes en eten met het bord op schoot. En heel veel bijpraten, zoals altijd. Het was fijn om hen nog even te zien want twee dagen later startte hun grote zeiltocht in Numansdorp (Zuid-Holland).
Bestemming … de wereld rond. Ja, je leest het goed. De wereld rond. Plannen zijn gemaakt en omdat ze ook veel willen zien onderweg zijn er aan die plannen geen vaste data gekoppeld. Duurt de reis 3 jaar of 5 jaar? De toekomst zal het leren. Is de route al helemaal bekend? Ja en nee. Eerst maar eens vertrekken richting Azoren, Madeira of Canarische eilanden.
We zijn nu bijna 200 dagen verder. Ik volg hen bijna dagelijks via Polarsteps. Deze website heeft als ondertitel ‘Automatic Travel Tracker’. Naast een kaart waar de reiziger zich bevindt, is er veel ruimte voor logjes en foto’s. Marjolijn doet bijna dagelijks verslag van al hun bezigheden. Met hele mooie foto’s. Naast zeilen hebben ze ook veel aandacht voor alle plaatsen die ze aandoen. Dus ook mooie verslagen van wandeltochten, museumbezoek, ontmoetingen met andere zeilers. Het rondscharrelen op markjes, havens en kleine eilanden. Verhalen over alle papierwerk en bureaucratie. Het lijkt alsof je een beetje met ze meereist.
Loopt alles gesmeerd? Ook nu is het antwoord ja en nee. De boot werd in oktober aangevallen door een orka. Ja, je leest het alweer goed. Dat zorgde voor schade aan de boot. En veel bibbermomenten. De boot moest naar een werf voor grondige inspectie en reparatie. Bijna vijf weken lag ‘De Blauwe Zwaan’ op het droge op het zuidelijkste puntje van Portugal. Wat een werk, wat een doorzettingsvermogen. Een flinke renovatie. Gelukkig hadden ze veel aanspraak en hulp van lotgenoten en bevriende zeilers.
Na wat proefvaartjes en na nauwkeurig de weerberichten interpreteren, vertrokken ze voor het tweede deel van hun wereldreis. Op naar Madeira. Daar zijn ze ondertussen alweer vertrokken. Ze hebben besloten om de komende tijd op de Canarische eilanden te verblijven. Nou ja, op hun boot in Canarische havens. Nu bijvoorbeeld in Tenerife. De oversteek richting Panama kan maar tweemaal per jaar. November en maart. De plannen worden min of meer dagelijks bijgesteld. Nu eerst rustig aan want er komt ook familie op bezoek. Dat zou ik ook wel even willen. Ik droom nu al weg dat ik ze binnen een paar jaar verwelkom … in Mozambique.
Ik zou nog veel meer kunnen vertellen maar waarom lees je het niet zelf uit ‘eerste hand’? Via hun Polarsteps. Waarschijnlijk moet je dan eerst een (gratis) account aanmaken.
Mijn Vlaamse volgers weten waarschijnlijk wel wat een ‘frikandonneke’ is. Mijn Oma maakte dit bijna wekelijks klaar. ‘Gehaktbrood’ of ‘vleesbrood’ heet deze groot uitgevallen gehaktbal in het Nederlands.
We aten er vaak krieken (krikskes) bij of rabarberspijs. Een mix van zout en zoet in een warme maaltijd. Ik hou ervan maar voor Isabel is en blijft het een gruwel. Ik maak het nog regelmatig klaar maar zij zal dan Peri Peri toevoegen of hooguit een ingelegd stukje mango. Dat is een traditionele lekkernij. Met gekookte aardappelen en in het seizoen ook met gestoofd witloof.
De aanleiding van dit ogenschijnlijk culinair stukje is triestig. Eergisteren is Meat Loaf overleden. De Amerikaanse zanger die wereldberoemd werd met de klassieker ‘Paradise by the dashboard light’.
De video-clip van Meat Loaf – Paradise by the Dashboard Light mét de historische honkbalbeelden
Ik lever niet elk jaar een lijstje in voor de top 2000 maar als ik het wel doe staat dit lied vast en zeker in mijn persoonlijke top 3. Meestal zelfs op nummer 1. Dat komt natuurlijk door het theatrale. De act, de dialoog, het duet. Ik gebruikte het zelfs een keertje (1999) in een theatervoorstelling bij Het Zunderts Toneel. ‘Driekoningenavond of zomerzotheid’. In onze Nederlandse versie zongen Kees en Irma en gaf Robert – als een vermomde Dorus – het sportcommentaar.
Hoeveel keer zou ik dit lied niet (deels) hebben geplaybackt op een feest? Met Ine uiteraard en met voldoende biertjes achter de kiezen. Echt ouderwetse party-fun. Dus met zijn dood sterft er ook weer een heel, heel klein stukje Ine. Snik.
Onze Bat Out of Hell LP is stukgedraaid, eerst en Boelenslaan en later nog in Wyns. Natuurlijk kochten we ter vervanging de cd maar een deel van de charme was verdwenen. Dat Meat Loaf vierenzeventig is geworden is verbazingwekkend. Hij had zo thuis kunnen horen in het legendarische rijtje van 27’ers … te vroeg, te jong overleden.
Heb je het eerste deel nog niet gelezen klik dan HIER dan weet je waar dit overgaat. Ik moet trouwens zeggen dat ik gisteren helemaal niet van plan was om een vervolgverhaal te schrijven. Heel vaak weet ik niet waar ik naartoe ‘lul’ als ik aan een stukje begin. Ik pak de draad weer op …
Een half jaar later lopen twee agenten ons erf op …
Foto Google Maps – Streetview
Ik loop de tuin in via de zijdeur. Ik heb geen flauw idee wat ze komen doen. Een man en een vrouw. Ze vragen of ik ben wie ik ben. Ja, dat ben ik. “Klopt het dat u een half jaar geleden aangifte hebt gedaan over een ontvreemde melkfles met rijksdaalders?” Dit is niet helemaal een juiste weergave van hun woorden want ze vroegen het me in het Fries. Ik zeg ja. En of ze even binnen mogen komen? Opnieuw zeg ik ja.
We gaan aan de grote tafel in de keuken zitten. Of ze koffie of iets anders wilden, ben ik vergeten. De agenten waren duidelijk op cursus geweest want ze begonnen met ‘small social talk’. Of ik Fries versta. Of ik al lang in Wyns woon. En nog zo wat vragen. De vraag of ik onze buren ken vond ik een beetje vreemd. Ja natuurlijk ken ik die. Op het hele dorp, boerderijen incluis, wonen hooguit honderd mensen. Ik ken zelfs de meeste mensen op Bartlehiem, een boogscheut bij ons vandaan, vertel ik hen.
“Dus u kent ook uw overbuurvrouw?” Vanuit de keuken wijzen ze in de richting van buurvrouw F. Ja natuurlijk ken ik haar. Het gesprek gaat een vreemde kant op vind ik maar ik ben wel nieuwsgierig. “Kent u ook haar zoon?” Ik antwoord iets tussen ja en nee want die jongen woont toch niet (meer) bij zijn moeder of wel? Hij was al vertrokken (naar zijn vader?) toen wij in Wyns kwamen wonen. Ik begin me ongemakkelijk te voelen. Ik vraag waar ze naar toe willen met hun vragen.
Dan vertelt een van de platte petten dat er afgelopen week aangifte is gedaan van diefstal. Ook zonder braak, dus ook insluiping en opnieuw een spaarpot. Een oudere dame is het slachtoffer geworden. Zij werd gevraagd of ze vreemden in huis heeft gehad. Wat ze daarop antwoordde weet ik uiteraard niet maar de naam van onze overbuurjongen ploept op. Of uit het geheugen van deze dame (ik meen me te herinneren dat het zijn oma was) of uit de politiecomputer, weet ik niet. Een slimme lokale Sherlock Holmes legt plots het verband tussen het een en ander. Tweemaal een spaarpot, tweemaal is er een connectie met Wyns.
En dan komt de aap uit de politiemouw. “Of Schyvens misschien een oogje in het figuurlijke zeil kan houden?” Een beetje voorzichtig kijken (observeren) wanneer de jongen, nu jongeman van een jaar of twintig, thuis is of op bezoek bij zijn moeder.
Ik schuif mijn stoel naar achteren en meld heel gedecideerd dat ons gesprek voorbij is. Ik vraag de agenten om onmiddellijk te vertrekken. Wat denken ze wel? Moet ik mijn buren gaan bespieden. Absoluut niet. Dat is verdomme hun werk. Ik laat me niet voor een stiekem politiekarretje spannen. Wegwezen.
Ze vertrekken. Of ze zich hebben verontschuldigd weet ik niet meer. Of ze hebben bedankt voor de koffie en het gesprek weet ik ook niet meer. Ik was ‘van mijn melk’ om het in schoon Vlaams te zeggen. Deze agenten hebben iets in mijn brein geplant dat ik absoluut niet wilde. Natuurlijk zag ik de overbuurvrouw en haar zoon daarna nog met enige regelmaat. Ik heb er nooit iets over gezegd of gevraagd. Maar elke keer weer knetterde mijn hersenen met een lichte kortsluiting. Mijn kijk op die jongen en zelfs zijn moeder was bezoedeld.
Toen we eind 1989 verhuisden vanuit Wyns naar Bergen op Zoom was onze rijksdaalderfles nog niet boven water. We zijn toen maar gestopt met knaken sparen.
Ik zag vanochtend op FB een foto van het oude 250 gulden briefje. Mijn favoriete briefje, zo mooi van kleur maar ook omdat er een vuurtoren opstaat. Voor de jonkies en de Vlamingen die hier meelezen, voeg ik onderstaande foto toe zodat ze begrijpen waar ik het over heb.
Wij verzamelden al sinds het eind van de 80’er jaren vuurtorens. Of beter gezegd: vuurtorentjes. Ze moesten op onze wc passen, dat was een voorwaarde. En mijn moeder – meneer-oma-de-mama – mocht dat niet weten. We waren bang dat we anders nooit meer iets anders zouden krijgen dan vuurtorens. Hahaha, de schat (zaliger). Dus geen al te grote objecten. Een paar tekeningen en foto’s. Een paar vuurtorens met daaronder klingeling-klingeling ijzeren staafjes hingen aan een buis van de waterleiding. Peper en zout stelletjes, botermesjes, wierookhouders, enzovoort. We twijfelden lang of het 250 gulden biljet daar ook een plekje moest krijgen want we herinnerde ons te goed dat ergens in 1987 (of 1988) een melkfles werd gejat in Wyns.
Ik fantaseer nu flink wat opgetrokken wenkbrauwen bij mijn lezers. Een gestolen melkfles? Ik zal het zo vertellen maar eerst nog een foto.
Rijksdaalder, een knaak, 2,5 gulden
We hadden zo ons eigen spaarsysteem. In de boekenkast (in Wyns) stond een omgespoelde melkfles. Beter gezegd … een omgespoelde karnemelkfles. Zo’n fles had een veel bredere opening. Elke rijksdaalder die we kregen deponeerden we in die fles. De afspraak was dat we nooit specifiek rijksdaalders vroegen als we wisselgeld verwachtten. Maar als we ze kregen … bingo. Voor de melkfles in de boekenkast. We beloofden elkaar dat we dat ‘spaarpotje’ pas zouden aanspreken als er geen munt meer bij kon.
Ruim een jaar later (misschien waren het wel twee jaar) was de fles goed gevuld maar nog niet vol. Ik was wel benieuwd naar het bedrag van een volle fles. Ik ging tellen en kwam uit op ongeveer 800 gulden. Een volle fles zou dus ruim 1000 gulden opleveren. Er kwam een nieuwe Griekenland-vakantie aan. Jammer genoeg was de fles nog niet helemaal vol dus de fles bleef thuis in de boekenkast staan. We waren bijna zes weken de Griekse en Joegoslavische hort op. Onze huisgenoten waren soms thuis en soms niet.
Na de vakantie zaten er al weer gauw een paar knaken in de portemonnee. Dumpen in de fles was nog steeds het devies. Waar is de fles? Ik kon de fles niet vinden. Een paar keer eerder hadden we fles achter de boeken gezet in plaats van vóór de boeken. Hadden we dat nu ook gedaan? Ik kon het me niet herinneren. Op onze traditionele zondagavond-babbel (na Studio Sport en Keek op de Week) vroegen we onze huisgenoten R & R of zij iets wisten van onze melkfles. Nee, ze wisten van niets. De enige conclusie die we konden trekken was: gestolen. Maar wanneer en door wie? We hebben (hadden) geen flauw idee. Ik reed naar Burgum om aangifte te doen bij de politie. Geen inbraak maar wel insluiping door een onbekende.
Een half jaar later lopen twee agenten ons erf op …
Morgen of overmorgen … deel 2 van de gestolen melkfles.
Gisteren schreef ik kort iets over de nieuwe verfilming van DUIN – een science-fiction klassieker uit 1965. Ik schreef erbij dat ik erg uitkijk naar deze film (release in oktober 2021). Waarom? Omdat Duin (het eerste boek) al jarenlang een prominente plaats heeft in mijn (Hebban) 25 mooiste boeken ooit.
Ik heb met opzet de oude voorkant van het boek gekozen. DUIN – Frank Herbert (1965)
“In een verre toekomst wordt het geslacht Atreides op keizerlijk bevel gedwongen zijn erfplaneet te verlaten en een nieuw leven te beginnen op de woestijnplaneet Duin. Duin is uniek: het is de enige vindplaats van de specie, een stof die de stuurlieden van de Hooglinieschepen van het ruimtegilde in staat stelt tussen de sterren te reizen. Kort na aankomst wordt hertog Leto vermoord door de Harkonnens, de oude vijanden van het geslacht Atreides, en wordt diens erfgenaam Paul gedwongen de woestijn in te vluchten, waar hij onderdak vindt bij de Vrijmans, de oorspronkelijke bewoners van de planeet. Met hen begint hij aan de moeilijke taak de planeet voor zijn geslacht – en voor het belang van de mensheid – te heroveren.”
Ik las het boek in 1980 (misschien een jaar later). Ik vond het geweldig terwijl ik helemaal geen groot liefhebber ben van science-fiction. Ik was niet de enige die enthousiast was over dit boek. Veel van mijn studiegenoten en docenten aan de AVEK (Akademie voor Ekspressie en Kommunikatie) in Leeuwarden dachten er hetzelfde over. In 1984 boekten we met z’n tweeën (Ine en ik) een lang weekend Londen. Reden: de première van de film DUNE van David Lynch met oa Sting. We waren blij maar niet super enthousiast. In hetzelfde weekend kochten we in een spelletjeswinkel in Londen het spel DUNE. Een uitgave van Avalon Hill.
Het bordspel: ‘Duin’ (Avalon Hill)
Thuis ging ik meteen aan de slag om de spelregels te vertalen. Een hele klus. Het is een strategisch spel – best een nieuw concept voor die tijd. Een spel zonder dobbelstenen, best wel anders dan bijvoorbeeld Risk of Monopoly. Een paar weken later zaten we met z’n zessen rond de grote keukentafel in Wyns. Ine, Godert, Salvatore, Duco, Marjolein en ik. We verdeelden de karakters. Salvatore de keizer Shadam, Ine de Bene Gesserit, Duco Atreides en ik de verraderlijke baron Harkonnen. Het waren memorabele avonden (en nachten). We hebben het vele tientallen keren gespeeld. Zelfs als we een weekendje naar Drenthe of de Ardennen gingen speelden weDuin. De jonge Jules (onze zoon) zat dan in zijn pyjama vanop een afstandje (op de trap) mee te kijken. De volgende ochtend – wij sliepen onze roes uit – speelde hij het hele spel in z’n eentje. We hadden hem het verhaal in het kort verteld. Het zijn heel dierbare herinneringen.
Ik heb de volgende drie boeken ook nog gelezen maar met minder enthousiasme. Ine las de hele originele reeks van zes of zeven boeken. De Duin-boeken die later zijn verschenen – geschreven door de zoon van Frank Herbert – trokken me niet. Volgens mij heeft Jules ze wel allemaal gelezen. Hij en Yvonne zijn hele grote spelletjes-liefhebbers. Dus vanzelfsprekend ging ons klassieke bordspel naar hen. Ik geloof dat ze ondertussen ook de nieuwste editie hebben aangeschaft.
En om het verhaal nog wat mooier te maken. Mijn jongste kleindochter – dochter van Jules en Yvonne heet … Duin. Wat een fantastische naam, wat een schat van een kleindochter. Hier zit een fiere Bompa te stralen van oor tot oor.
Maar nu terug naar de titel van dit stukje: ‘Durf ik het aan?’ Ik plaats hier maar één vraagteken maar het zijn er eigenlijk veel meer. Durf ik het aan om het boek (Duin) te herlezen? Omdat ik in oktober meer dan waarschijnlijk de nieuwe film ga kijken denk ik erover na om eerst het boek te herlezen. Wat gaat er gebeuren met mijn nostalgische lees-herinneringen? Gaat het meevallen of wordt het een trieste ontdekking dat dit boek niet meer de sensatie veroorzaakt van veertig jaar geleden? Ik weet het niet. Hebben jullie ervaring met het teruglezen van lievelingsboeken? Het boek staat klaar op mijn e-reader. Ik hou jullie op de hoogte.
Als ik eerlijk ben moet ik de titel in de verleden tijd schrijven: ‘Ik bond de schaatsen onder.’ En dan moet ik er ook het jaar 1985 bij vermelden. Ik neem je mee terug in de tijd. Eind 1983 verhuisden we naar een boerderij in Wyns. Een dorp ten noorden van Leeuwarden aan de Dokkumer Ee. Gemeente Tytsjerksteradiel. Geen straatnamen, alleen huisnummers. Ongeveer honderd inwoners. Een kerk, een dorpsschool, een kaatsveld, een kroeg, een fietspont, een driedaags dorpsfeest, drie keer per week de srv-wagen, een beeld van David van Kampen, een activiteitencommissie, een biljartclub, een stuk of vijftien boerderijen en op een boogscheut het buurtschap Bartlehiem. (1)
Vanuit onze woonkamer zagen we de Dokkummer Ee. De rivier tussen Dokkum en Leeuwarden. In de zomer was het nooit heel druk op het water maar er kwamen wel bootjes voorbij. Nu nog steeds trouwens. Op warme dagen sprongen we samen met de dorpsjeugd af en toe in de rivier. Een ouderwets gevoel. De Witte van Zichem in Fryslãn.
De Dokkumer Ee in Wyns (Wijns) – gemeente Tytsjerksteradiel (Fryslãn)
Als de fotograaf 90 graden naar rechts draait dan zou je onze boerderij kunnen zien. Nu zie je de rivier. Het witte gebouw is het dorpscafé – een tijdje ook een populair restaurant. Net voorbij dat witte bootje vaart het fietspont – De Wynser Oerset.
Het fietspontje over de Dokkumer Ee in Wyns
Op deze foto zie je het café van de andere kant en vanaf de andere oever. Goed Koen … je wilde iets over schaatsen schrijven. Inderdaad. In februari 1985 begon het flink te vriezen. De Ee vroor dicht. Het dorp liep uit. Als het vriest ontdooien de Friezen. Iedereen is buiten. De weinige lantaarnpalen in het dorp werden naar het ijs gekeerd. De cafébaas zorgde voor koek en zopie. Koen (ik dus) keek mijn ogen uit. Met een jaloerse blik. Ik had ooit wel een paar keer op kunstschaatsen gestaan in Herentals (of was het Heist op den Berg) maar dat stelde niet veel voor. Reedriden (schaatsen) is een heel andere tak van sport. Jan Kwast, de dorpsschilder (2) maakte onmiddellijk een praatje.“Of Koen geen zin heeft om te schaatsen?” Ja dat heb ik wel maar ik heb (nog) geen schaatsen. Jan naar huis. Een kwartiertje later is hij terug met houtjes.
Houten Friese doorlopers
Ik had mijn wandel(berg)schoenen al aan. Jan legde me uit hoe ik die houten schaatsen moest onderbinden. Een paar minuten later gleed ik het ijs op, ongeveer ter hoogte van die blauwe auto (parkeerplek) op de eerste foto. Krabbelen is natuurlijk een juistere omschrijving. Er werd me een stoel aangeboden om me vast te houden. Dat heb ik breedlachend geweigerd. Ik maakte mijn eerste slagen. Links, rechts, links, rechts. Net voorbij het café draaide ik om. Het ging steeds een heel klein beetje beter. Ik durfde na een tijdje helemaal tot bij het huis van Sina en weer terug. Ik gleed meer dan dat ik slagen durfde te maken. Ik bleef een klein uurtje oefenen. Morgen is er weer een dag. Ik stond op met spierpijn. Niet in mijn benen maar in mijn handen en armen. Hahaha. Die had ik klaarblijkelijk erg verkrampt tijdens mijn eerste schaatservaring.
Een nieuwe dag. Een nieuw doel. Wyns – Bartlehiem en terug. En halverwege even aanwippen bij David en Janny voor een kop chocolademelk. Het lukte. Voor het eerst ervaarde (of is het ‘ervoer’?) ik verschillende ijssoorten. Zwart ijs, ribbelig ijs, kwalster enzovoort. En de wind. Net als op de fiets … meewind en tegenwind. Wat is Friesland toch mooi. De winter hield aan. Ik was elke dag op het ijs te vinden. Na een dag of vijf ging ik schaatsend naar het werk in Leeuwarden. Via Miedum, Lekkum, Snakkerburen naar de stad. Zo trots als een pauw liep ik het laatste stukje naar het Gouverneursplein. Dat is wel zo gemakkelijk met ‘houtjes’ onder je arm. Klunen zou ik pas een jaar later doen.
Er hing een Elfstedentocht in de lucht. Plots ging het over niets anders. Reinier Paping was elke dag in het nieuws. De vooroorlogse tochten kwamen nog via Wyns maar later werd Bartlehiem het magische kruispunt. Je komt er voor eerst langs vanuit Franeker, je gaat onder het bruggetje door, slaat links af naar Dokkum. In Dokkum haal je de één na laatste stempel en draai je om – opnieuw naar Bartlehiem. Daar ga je niet rechtdoor naar Wyns (en de Prinsentuin in Leeuwarden) maar linksaf naar Oudkerk en vervolgens richting Bonkevaart.
Op de tweede zaterdag van mijn eerste schaatsweken werd de ‘Groote Wielentocht’ georganiseerd. Of was het de ‘Trynwalden tourtocht’, dat zou ook kunnen. Ongeveer dertig kilometer met verschillende opstapplaatsen cq stempelposten. Het café in Wyns is één van die opstapplaatsen. Schaatsen laten slijpen. Reserve veters meegenomen. Een paar mueslirepen en een regenjasje in het rugzakje. Mobieltjes hadden we toen nog niet. Betalen in ’t café en met de stempelkaart op zak het ijs op. Jan Kwast en zijn vrouw zwaaien me uit. Eerst richting Snakkerburen en dan schijnbaar de verkeerde kant op – naar de Bonkevaart. Dan naar de Groote Wielen, naar Rytsjerk, linksaf naar Gytsjerk. Door Oentsjerk en Aldtsjerk. Vervolgens weer linksaf naar Bartlehiem.
Het bruggetje van Bartlehiem
Op de Dokkumer Ee naar links (niet onder het bruggetje door dat je op foto ziet, dat is richting Franeker) wel linksaf via Tichelwurk naar huis. Stempelkaart inleveren. Stijf maar voldaan naar thuis (nauwelijks 100 meter lopen) en dan aan de beerenburg. Mijn eerste toertocht volbracht. Een week later kreeg ik mijn eerst schaatsmedaille thuisgestuurd.
“It giet troch” maakte Jan Sipkema een paar dagen later bekend op radio en televisie. Evert van Bentum zal zijn eerste Elfstedentocht winnen. Maar dat zijn weer heel andere verhalen. Een jaar later – weer zo’n strenge winter – kocht ik lage Noren en gaf de houtjes terug aan buurman Jan.
(1) Het buurtschap Bartlehiem ligt eigenlijk in drie verschillende gemeenten. Tytsjerksteradiel, Burdaard en Stiens. Het gehucht ligt aan de kruising van drie verschillende riviertjes. Alleen als het vriest wonen de buurbewoners daadwerkelijk dicht bij elkaar. Kijk op onderstaande foto (van Google Maps).
Bartlehiem (Friesland)
Op deze foto heb ik met een zwarte streep en pijl aangegeven hoe ik op die dag van de ‘Groote Wielentocht’ langs (door) Bartlehiem ben geschaatst. Komend uit Oudkerk (Aldtjerk) onder de stenen brug (de weg van Wyns naar Burdaard) dan linksaf op de Dokkummer Ee. Nog 3,5 kilometer en dan ben je (ik) weer in Wyns. Thuis.
(2) Jan Kwast was huisschilder. Natuurlijk is dat zijn bijnaam. Ik zeg dat met volle eerbied want – duizendmaal excuus – ik ben zijn echte achternaam vergeten. Miedema? Rypstra? Ik weet het niet meer.
Nawoord. Ik las dit stukje nog even na op mijn telefoon. Onderaan dat logje verschijnen automatisch linkjes naar eerdere stukjes rondom hetzelfde thema. Wat blijkt? Op 13 februari 2012 schreef ik nagenoeg hetzelfde verhaal. Hahaha. Schaatsen op de Dokkumer Ee.
Vorige week lanceerde blogcollega Satur9s World een idee. Een challenge … ik heb een hekel aan dat woord. Ik zie haar idee meer als een uitnodiging om je eigen gang te gaan.
Het eerste thema: koffie of thee. Een foto of een paar foto’s en een stukje over datzelfde thema. Een onderschrift, een herinnering, een gedicht of zomaar een fantasieverhaaltje. Deze omschrijving heb ik zelf toegevoegd aan mijn ‘Dertig-dagen-foto-schrijven’.
De titel laat al vermoeden dat ik geen voorkeur heb. Wil ik thee of wil ik koffie? Ik drink het allebei. Als kwantiteit een criterium is dan wint thee. Ik drink veel meer thee dan koffie. En geen voorkeur gaat nog verder. Welke thee? Geen voorkeur. Ik drink earl grey, thee met fruitsmaakjes, citroenthee, gember-rooibos, ceylon tea, kamillethee. Isabel maakt vaak zelf thee met bladeren van bomen uit de tuin. Ik drink het allemaal. Geen voorkeur. Meestal zonder suiker, af en toe met honing al dan niet met citroen. Ik zet ’s morgens vaak een grote pot thee, drink dan één grote kop warme thee. De rest schenk ik over in een kan en die kan gaat in de ijskast. Gedurende de dag drink ik dan ijsthee.
Bij ons thuis (in mijn jeugd) dronk mijn moeder meestal thee en mijn vader Moccona uit zo’n glazen pot of Nescafé. Oploskoffie. Op feestdagen of als er bezoek was dan werd er een ‘filterke’ aangeboden. Mijn ouders hadden daar aparte ijzeren opzetstukjes voor met een soort plat koffiezakje. Later kon je plastic koffiebakjes kopen. Ze stonden altijd ergens in de kast te verpieteren. Ik herinner me niet wanneer ik zelf voor het eerst koffie dronk. Ik denk bij mijn grootouders. Koffie met veel melk.
Koffie leuten is geen Vlaamse activiteit. Ik maakte kennis met het traditionele koffiedrinken rond een uur of 10 toen we jaarlijks op zomervakantie gingen naar Terschelling. Alle Nederlandse buren deden eraan mee. Elke ochtend voor een andere tent, tussen de windschermen. Bij tante Trijn en ome Eppo, bij Roodermond, bij Elzer, bij tante Janny en Ome Willy, bij Nauta, bij Postmus. Mijn ouders kenden deze gewoonte niet. En zoals je weet trok deze jongen eind jaren 70 naar het hoge noorden. Studeren op de AVEK. Daar stonden twee grote koffiezetapparaten in de keuken. Je kon koffie tappen zoveel je wou. Thuis in Boelenslaan en later in Wyns stond er altijd een koffiezetapparaat in de keuken. Het werd verschillende keren per dag gebruikt. Er was altijd een onverlaat in huis die vergat het warmhoudplaatje uit te schakelen. Niks zo goor dan de geur van uitgekookte restjes koffie onder in de glazen pot.
Elk Nederlands huishouden heeft (had) een vergelijkbaar ding in huis. Vaste prik in het keukenkastje: een pak filterkoffie (soms een tweede pak met cafeïnevrije koffie. Een doos met de papieren filters. Melitta. Ik kocht vaak het verkeerde formaat filters. Te klein of te groot. Koffie kreeg nooit heel veel aandacht van me. Ik dronk koffie maar ik kon het ook zomaar een paar dagen vergeten en dat is trouwens nog altijd zo. Na een lekker etentje vind ik koffie wel lekker – niet thuis maar in een restaurant. Liefst met een cognacje en een stukje chocola.
We hebben altijd gekampeerd dus ook daar moest iets – zonder elektriciteit – op gevonden worden. Ik herinner me drie variaties. Ik toon ze in historische volgorde.
Die laatste variant – percolator – gebruik ik nog af en toe in Mozambique. Een cadeautje van Jean Jacques (snik) en Co. Maar eerst nog even terug naar Bergen op Zoom.
Ik kocht een chique espresso-apparaat voor Ine’s vijftigste verjaardag. Een Bosch. Op dat moment de Rolls Royce onder de thuis-espresso-apparaten. Bovenin doe je de bonen. Je stelt de maling in en de hoeveel water. Je drukt op een knopje. Je hoort dat de koffie wordt gemalen en even later druppelt de koffie in je kop of tas. En mocht je melk willen schuimen, dan kan dat ook met hetzelfde apparaat.
Na een paar jaar ging er iets mis. Gelukkig heeft Yvonnes vader er een nieuwe rubberen ring in gemonteerd. Ik kon weer jaren vooruit. Zeker op maandagochtenden als ik mijn traditionele sms ‘koffie klaar, de deur is los’ naar buurvrouw Luus stuurde. Het apparaat heeft de verhuizing uit Bergen op Zoom niet gehaald. In Mozambique gebruiken we een Delta-apparaat.
Als ik ‘we’ gebruik in de vorige zin bedoel ik meer Isabel dan mezelf. In dit apparaat doe je een capsule, sluit je het apparaat en druk je op een knop. Je hebt drie keuzes: weinig water, ietsjes meer water of een volle kop water. Koffie uiteraard. Het is een vreselijk duur systeem. Het apparaat kost weinig, de capsules kosten bijna 60 eurocent per stuk. Vergelijk het maar met een printer (relatief goedkoop) en de cartridges (erg duur).
Heb ik nog andere koffieverhalen? Ja natuurlijk wel. Ethiopië. Ik ben er gedurende acht jaar heel veel geweest. Ethiopië is één van de bakermatten van de koffie. Koffie, het ‘zwarte goud’ van Ethiopië. Bereket nam ons mee naar de plaats waar ooit de koffieplant (boon) werd ontdekt door een herder. Hij constateerde dat zijn geiten – die van die onbekende plant aten – veel actiever waren dan de geiten van zijn buurman lager in het dal. Vlakbij dronk ik een kopje koffie. Zoals er nog veel zouden volgen – al dan niet met een traditionele koffieceremonie.
Koffie in Jimma, Ethiopië
Koffie in Mekele (Ethiopië)
Rahel in Addis Ababa
Laat ik afronden. In de titel schrijf ik ‘Zonder voorkeur’. Hoe drink ik mijn koffie het liefst? Het maakt me niet uit. Echt niet. Zwart. Zwart met suiker (als de koffie heel sterk is, maar het hoeft niet). Met melk. Koffie verkeerd. Met geschuimde melk. Latte macchiato. Galão (al dan niet oscuro). Cappuccino. Het is me allemaal om het even. Echt waar. Ook ijskoffie vind ik lekker. Met koffiemelk of gecondenseerde melk … nee, laat maar. En als ik een week geen koffie drink … ik zal het nauwelijks hebben gemerkt. Of ik ’s avonds koffie vermijd omdat ik dan niet kan slapen? Ik heb nog nooit geconstateerd dat het zo is. En jullie?
Volgend thema: ‘Kader in Kader’.
ps. Misschien moet ik ooit een ode schrijven aan de wondermooie theevelden die ik in Oeganda en Kenya zag. Zo mooi. Beeldschoon.
Zoals ik gisteren al schreef is ‘carrière’ een woord dat eigenlijk niet past bij mijn bescheiden sportieve leven. Ik ga toch een paar sportieve activiteiten vermelden.
Tennis
Ine (mijn eerste vrouw) kwam uit een tennisfamilie. Haar vader speelde behoorlijk goed tennis en zijn kinderen gingen als vanzelfsprekend ook op tennis. In begin zestiger jaren was dat meer een sport voor de elite maar daar had mijn schoonvader lak aan. Ine speelde competitie en kon niet tegen haar verlies met kapotslaan van rackets en gevloek als een Mc Enroe avant la lettre. Vooral de verplichte handdruk met de tegenstander na verlies viel haar zwaar. Aldus de familieverhalen. Ik had nog nooit getennist maar ik probeerde het tijdens familie-weekendjes. Mijn schoonvader moedigde me aan. Ik had niet echt aanleg maar wel veel plezier en toonde veel inzet. Het resulteerde in een lidmaatschap bij een tennisvereniging bij ons in de buurt (Bergen op Zoom). Recreatief spelen tegen elkaar op vrijdagochtend – onze gezamenlijke vrije dag. En een paar keer per jaar bardienst draaien. Goed voor de sociale contacten. We waren elkaars gelijke. Ine dankzij haar techniek, ik dankzij fanatieke inzet. Lopen naar het net en niet opgeven. En soms onderhands opslaan zoals Michael Chang ooit deed. Laten we zeggen dat ik 45% van de setjes won en Ine 55%. Ze kan het niet tegenspreken. Snik.
Atletiek
Ik schreef er gisteren al over. Ik herinner me een grote club-wedstrijd op de paardenrenbaan van Oostende. Ik denk dat ik in (met) een estafette-team liep. En ik ging een paar keer naar meetings – zoals dat heette. Vier of vijf atletiekverenigingen uit de provincie Antwerpen die elkaar bestreden met de meeste atletiek-disciplines. Veel onderdelen met telkens één deelnemer per club. Je kon dus punten voor je team winnen. Ik werd (meestal) ingezet voor de 400 meter. Dat lijkt een korte afstand maar het is verdomde lang. Of zeg je ver? Ik startte altijd te snel. Lag in een mooie positie na de eerste bocht – op een 400-meter-baan – maar de tweede bocht was meestal mijn Waterloo. Ik sukkelde naar de finish. Ik herinner me geen tijden maar het was nooit onder de minuut. Snik.
Zwemmen
Ook dit vermelde ik al eerder. Ik kon zwemmen maar om naar een wedstrijd te gaan was nooit mijn intentie. Toch werd ik door het schoolteam gevraagd om mee te gaan. Provinciale schoolkampioenschappen. Ik weet niet meer in welke maand maar het water was IJSKOUD. Een openluchtzwembad. Het was een broeder die ons meenam in zijn auto. Ik zat op een katholieke broederschool. Hij was het schapenvet vergeten – zo herinner ik het me. De meeste jongens – onze tegenstanders – smeerden zich in van kop tot teen. Ik deed stoer en zei dat ik goed tegen kou kon. Het was koud, heel koud. Ik denk dat mijn piemeltje nog nooit zo verschrompeld in mijn zwembroekje heeft gezeten. Snik. En vijftig meter is best ver. Heen en weer in een 25-meter-bad. Ergens in de Kempen … in Herentals, Zandhoven of Geel … daar ergens. Eens en nooit weer.
Badminton
Leeuwarden, ergens in de 80’er jaren. John – studiegenoot en vriend – vroeg of ik zin had om te badmintonnen. Ik kende het enkel als een vakantie-activiteit. Met een vriendenclubje huurden we een baan in het plaatselijke sportcentrum. Ik geloof van 21.30 tot 22.30. Dat was het goedkoopste uur. Een hele winter lang. Ik vond het leuk maar ik had bij aanvang van onze badminton-avondjes me zwaar vergist in de explosiviteit van het speeltje cq sport. Eén winterseizoen was genoeg.
Kayakken
Ook dit hoort bij vakantie. In de Dordogne. In (op) de Tarn. In Letland. In Friesland. Nooit als een wedstrijd, altijd recreatief. Soms alleen. Meestal met Ine en de kinderen. Heel prettig om te doen en schitterend om het land vanaf het water te zien.
Fietsen
Als ik de titel ‘wielrennen’ gebruik, zou ik jullie misleiden. Fietsen dus. Ik kocht een racefiets toen we in Wyns woonden. Ik herinner me individuele tochtjes. Wyns – Ruinerwold. Wyns – Stavoren. Wyns – Harlingen. En op de fiets naar Leeuwarden. Lange tochten in Les Landes. Hoogtepunt was een vakantie waarop de racefiets meeging. Hoogtepunt: Laruns – Col d’ Aubisque (en terug uiteraard) in de Pyreneeën. Ook ritjes in het achterland van Barcelona. Mijn fiets werd gestolen in Leeuwarden. Einde grote tochten. Vanuit Bergen op Zoom werd het eerder recreatief fietsen. Met Jules naar Boechout. In vijf dagen van Vlissingen naar Maastricht – ook met Jules. Van Bergen op Zoom naar Koksijde (in mijn eentje) en een schitterende tocht (met Jules) op huurfietsen in de buurt van Meyrueis. Cevennen. Ik had net daarvoor De Renner van Tim Krabbé gelezen. Met vriendjes speelden we soms de Ronde Frankrijk na. Parcours: Welvaartstraat – Fruithoflaan – Acacialaan – Sint-Gabriëlstraat – Welvaartstraat. Tien rondjes – ik won vaak. Ik was meestal de enige deelnemer maar Roger de Vlaeminck, Eddie Merckx, Ferdinand Bracke en Felice Gimondi reden in gedachte met me mee.
Schaatsen
Ik verhuisde in 1979 (voor de eerste keer) naar Leeuwarden. In 1985 woonden we in Wyns aan de Dokkumer Ee – vlakbij Bartlehiem. Ik schreef er al eerder over. Het werd een strenge winter. Iedereen stond op het ijs. Een buurman – Jan Kwast – gaf me een paar ‘houtjes’. Ik bond de schaatsen onder en een week later voltooide ik mijn eerste toertocht. Dertig kilometer – de Kleine Wielen Toertocht. Het café in Wyns was één van de stempelposten. Geen wedstrijd maar een toertocht – met eenmedaille als beloning.
Ook de daarop volgende twee winters – ik had ondertussen lage noren – werd er veel geschaatst. Ik voltooide de Elfstedentocht in drie of vier etappes. Op en neer naar Dokkum vanuit Wyns vond ik saai. In Harlingen heb ik veel moeten lopen. Het ijs was daar onbetrouwbaar. Bij heel wat bruggen bracht ik het ‘klunen’ in de praktijk. Zeventig kilometer (wind mee) was de max – daarna gingen mijn enkels zwikken. Op en neer schaatsen naar het werk in Leeuwarden. Een genot. Later heb ik op de Binnenschelde in Bergen op Zoom geschaatst maar dat was gepruts op een grote vijver. Geef mij maar Friesland.
Voetbal
Nooit bij een club maar natuurlijk heb ik ook weleens gevoetbald.
Onze klas – voetbalteam Mens-Wetenschappen Pius X (*)
Op school. Tijdens jeugdkampen. Op de camping. Ik was echter beter in het mee organiseren van een groot (jaarlijks) (straat)voetbaltornooi. Ik was de speaker van dienst en ik zat in de redactie van de tornooi-gazet – de Man met de Bolhoed.
Kaatsen
Nogmaals ga ik terug in de tijd. Terug naar Fryslân, terug naar Wyns. De hele zomer werd er recreatief gekaatst. Ik vond het heerlijk – ik ging met veel plezier naar de maandag-avond-partijtjes. Tweemaal per seizoen was er een echt tornooi. Tijdens het dorpsfeest en op het eind van de zomer de clubkampioenschappen. Ik deed graag mee en eenmaal hoorde ik bij het koningspartuur. Met de lauwerkrans als ultieme beloning. Ik schreef er eerder over. Lees HIER.
En wat nog meer …
Zeilen – als recreatief tijdverdrijf – nooit in wedstrijdverband. Tafeltennis – puur als vermaak. Volleybal – met een vakantie-team op Terschelling. Biljarten en schaken tijdens – en na schooltijd. Midgetgolf tijdens vakanties. Of zijn dat geen sporten? Basketbal en handbal in de school/klas-competitie (Pius X). Wandelen – ik haalde ooit mijn diploma als berg-wandel-gids in Zwitserland of was het Italië? Maar is wandelen een sport of een sportieve activiteit? Heel veel 10 en 20 kilometer Brandaris-wandeltochten op Terschelling. We (Ine en ik) hadden ooit de ambitie om de GR 20 te lopen op Corsica. We trainden wekelijks. Ine’s knie gooide roet in het eten. En na vijf dagen té koud weer in Wales, hingen we tenslotte de wandelschoenen aan de wilgen.
Ik heb het altijd jammer gevonden dat ik geen honkbal heb kunnen spelen. Ik denk dat ik daar enige aanleg voor had maar het was meer iets van de VS niet van Vlaanderen. Mijn zoon zat wel één of twee seizoenen bij de Wizards of Boz maar versleet zijn jonge broek vooral op de bank. Misschien was het iets teveel Daddy die dit een leuke sport vond.
En nu?
Bijna niets. Wandelen – af en toe. Eerlijk gezegd veel te weinig. Een beetje sportschool maar nog niet sinds de corona-uitbraak.
Conclusie
Ik ben geen stijve hark maar om me een sportieveling te noemen is fel overdreven. Ik ben benieuwd of er me nog iets te binnen schiet de komende dagen. Wie weet wordt dat dan deel 3.
(*) Bij de foto. Er is er maar een met een afro-kapsel, dat ben ik. Dit was bijna onze hele klas – Mens-Wetenschappen van Pius X Antwerpen. We speelden vriendenwedstrijden tegen andere klassen / scholen. In het geval van bovenstaande foto: bij de Alexianen in Boechout tegen een team van Kringers en jongens van Sint-Gabriël.
Ik begin met een filmpje. Echt mooi en ja … het duurt ruim acht minuten.
Waarschijnlijk zal het woord ‘normaal‘ in de top 20 staan van meest gebruikte woorden in 2020. Al dan niet in combinatie met ‘het nieuwe normaal’. Net als ‘koffiedik’, ‘online’, ‘Zoom’ en ‘anderhalve meter’. Als je in het begin van dit jaar aan een gemiddelde Nederlander had gevraagd waar hij (zij) aan moet denken bij het woord ‘normaal’ dan had je vast heel vaak het antwoord ‘Achterhoekse boerenrock en Bennie Jolink’ als antwoord gekregen.
In mijn dierbare, privé-herinneringen refereert het woord ‘normaal’ altijd aan flamenco. Nu begrijp je al enigszins waarom ik het bovenstaand filmpje heb geplaatst. Maar natuurlijk moet ik nog wat meer uitleg geven. Ik zal het proberen.
Het is vandaag precies vijftien jaar geleden dat (mijn / onze) Ine is overleden. Jaarlijks plaats ik hier – op deze 29 juni – een stukje waarin ik stilsta bij deze dag. De meest bijzondere dag van het jaar. Lees er mijn stukjes maar eens op na. Klik HIER. Met als trieste dieptepunt het overlijden van Ine in 2005 en het hoogtepunt is natuurlijk de geboorte van Icarus, mijn vierde kleinkind in 2014. Niet alleen is de dag dezelfde, het uur en de minuut: 10.10 (*) zijn ook gelijk.
Nu terug naar ‘normaal’. Op dit weblog kun je vaak iets lezen over de moeder van mijn kinderen. Ook af en toe een foto van haar. Vandaag wilde ik het een tikkeltje anders doen. Eén van de zaken die ze geweldig vond was: ‘flamenco’. Als docente op de ‘Akademie voor Ekspressie en Kommunikatie’ (AVEK) in Leeuwarden organiseerde zij een flamenco-cursus voor studenten en andere geïnteresseerden. Ik denk in 1988 – misschien een jaartje later. Zij engageerde voor twee of drie weekenden een Spaans dansechtpaar (uit Utrecht). Hij was de docent (en danser) en zijn vrouw de danseres. Ine kocht nieuwe dansschoenen en een fantastische zwarte rok. Spaanser kon het bijna niet. Voor het eerst op flamenco-les. Volgens mij deden ook Hanneke en Martine mee.
Wij woonden toen nog in Wyns. Toen ze de eerste avond thuiskwam was ik uiteraard benieuwd naar haar verhalen. Ze zakte onmiddellijk na thuiskomst door haar figuurlijke hoeven. Moe, gebroken en lyrisch in dezelfde euforie en ze riep … ‘normaal’. Ik begreep er niets van. “Wat bedoel je met normaal?” was dus ook mijn vraag. Ze deed het voor. Ze had de dansschoenen en de zwarte rok nog aan. Wij hadden een houten vloer. Ze ging staan en schreeuwde: “Normaal !!!” … vervolgens ging haar rug in standje: super hol en ver overstrekt en stampte ze op de vloer. Kin omhoog en ze klapte met de achterkant van haar rechterhand in de palm van haar linkerhand – ietsjes hoger dan haar hoofd. Dertig, veertig seconden Spanje in Fryslân.
Wat bleek? De flamenco-leraar gebruikte het woord ‘normaal’ om de haverklap voor een lichaamshouding (holle rug) die verre van normaal was voor dansers (m/v) die niet uit Andalusia komen. ‘Normaal’ als een soort: ‘Klaar voor de start’. Lachen dus met het woord ‘normaal’. Het werd al heel snel familietaal … zegt één van ons ‘normaal’ dan springen we recht, holle rug, stampen met de voeten, beetje Carmenachtig nepzingen, handen klappen en vijf keer ‘normaal’ roepen. En dan neerstorten en lachen.
Ter herinnering aan Ine Heijs 28 augustus 1951 – 29 juni 2005
(*) Kijk eens naar horloge-reclames. Bijna alle klokken staan op 10.10. Tien over tien. En weet je waarom? De pijlen vormen als het ware een ‘smile’ – een lachend gezicht. Horloges verkopen niet als het twintig over zeven is.